Dit is oefenblad 2 met weer 20 nieuwe woorden.
Deze 100 woorden kom je zeker tegen, als je start met jouw bedrijf. Het is belangrijk, dat je ze kent en heel goed begrijpt wat ermee bedoeld wordt. Omdat je deze woorden leert is het makkelijker om jouw bedrijf succesvol te starten.

voor nieuwkomers Dag 2
21; Budget en budgetteren.
Budget = het geld, dat je hebt.
Budgetteren = begroten.
- Je schrijft eerst op, wat je inkomsten zijn. Dat is het geld, wat je krijgt.
- Dan schrijf je op, wat je uitgeeft.
- Dan stel je financiële doelen.
Voorbeeld: je wilt een boek uitgeven. Het kost 7000 euro. Je hebt een budget van 5000 euro. Je verwacht makkelijk 70 boeken te verkopen.
Je financiële doel is een winst van 12000 euro.
Je verwacht makkelijk 70 boeken te verkopen van 25 euro per stuk. Dan verwacht je daarmee 1750 euro te verdienen. Je uitgaven zijn dus hoger dan je inkomsten. Je geeft het boek toch uit, want je verwacht, dat je dan uitgenodigd wordt voor lezingen. Met de lezingen verdien je 350 euro per keer en je verkoopt daar nog meer boeken.
Heb je vragen over budgetteren? Hier vind je antwoorden: Nibud.
22; Doorzettingsvermogen.
Dit woord bestaat uit twee delen. Doorzetten en vermogen.
Doorzetten = vasthouden aan een plan tot het doel bereikt is. Voorbeeld: ik ga van Hoek van Holland naar Maastricht fietsen. Mijn doel is Maastricht. Het regent, alles wordt nat en ik voel me een beetje ziek. Maar is zet door. Na 10 dagen ben ik in Maastricht.
Vermogen = kracht of mogelijkheid.
Doorzettingsvermogen = de mogelijkheid en kracht om door te gaan tot het doel bereikt is. Het is ook een valkuil. Als je te lang doorzet, kun je jezelf uitputten. Soms kun je beter met iets stoppen.
23; Verstand van zaken hebben.
Verstand = wat je weet. Het lijkt op verstandig, het goede om te doen. Zij heeft verstand van zaken betekent: zij weet wat zij doet. Je kunt erop vertrouwen.
Dus als je een zakelijke beslissing moet nemen dan vraag je advies aan iemand met verstand van zaken.
24; Doelgroep.
Doelgroep bestaat uit twee woorden. Doel en groep. Het woord wordt vaak gebruikt in de marketing of in het onderwijs en de zorg.
- Doelgroep in marketing: de mensen waar je je op richt, waar je jouw product voor maakt. Voorbeeld: Ik richt me op ambitieuze nieuwkomers, die succesvol een bedrijf willen starten en moeite hebben met woorden en begrippen die zij tegenkomen. Die woorden leer je niet bij de taallessen.
- Doelgroep in zorg is bijvoorbeeld: volwassenen met een verstandelijke beperking, die ADL zorg nodig hebben. (ADL is algemene dagelijkse levensverrichtingen, zoals hulp bij naar het toilet gaan en bij het douchen).
- Doelgroep in het onderwijs is bijvoorbeeld: Leerlingen met dyslexie. Deze leerlingen hebben ernstige problemen met lezen.
Een doelgroep is dus een duidelijke groep mensen, waar je je op richt.
25; Voorbereiding.
Voorbereiding = alles wat je van tevoren moet doen. Alles wat je klaarmaakt en organiseert voordat je begint. Een Nederlands spreekwoord: Een goede voorbereiding is het halve werk.
Stel je voor dat je een openingsfeestje organiseert. Dit is de voorbereiding:
- Je haalt lekkere dingen,
- je huurt een mooie zaal,
- je nodigt de goede mensen uit,
- je zet alles klaar op een feestelijk versierde tafel,
- je trekt een leuke jurk aan.
Tijdens het feestje is het halve werk al gedaan, dus je kunt er meer van genieten.
Oefening 3: Kies welk antwoord goed is. Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
Sonia wil graag een openingsfeest geven voor haar winkel. Zij begint met de voorbereiding. Wat hoort bij de voorbereiding?
- 1; Ze maakt een budget.
- 2; Ze zoekt een kok om live producten te bereiden op het feest.
- 3; Ze zet een advertentie in de krant.
- 4; Ze praat met alle gasten.
- 5; Ze ruimt na afloop op.
Wil je de antwoorden weten? Luister om 16.00 uur naar Facebook live in deze groep: Een bedrijf starten in Nederland.
GOED BEZIG!
26; Haalbaarheidsstudie.
Iets halen = iets kunnen doen. Studie = iets leren of onderzoeken.
Iets is haalbaar als het mogelijk is.
Een haalbaarheidsstudie is een onderzoek of jouw plan een goed idee is. Je kijkt naar de mogelijkheden maar ook naar de moeilijkheden. Zijn er kansen of ook zwakke punten. Zijn er grote risico’s?
Een haalbaarheidsstudie is een onderdeel van de voorbereiding.
27; Focus.
Focus = waar je je op richt, het brandpunt.
Eén ding tegelijk. Niet alles tegelijk. Deze week focus ik mij op het schrijven van deze module. Ik ben dus niet veel bezig met mijn financieringsplan.
28;Verzekeringen.
Meestal betekent dit: een overeenkomst tussen de verzekeraar en de verzekerde. ?
Een voorbeeld: brandverzekering. Je hebt een winkelpand vol met producten. Dan sluit je een brandverzekering af. Je wilt niet, dat er brand komt en dat je dan diep in de schulden zit. Dus je betaalt elke maand een bedrag en als er brand komt, dan krijg je een bedrag terug van de verzekeraar.
Je kunt ook zeggen: ik geef je de verzekering dat hij betrouwbaar is. Dan zeg je, dat je het zeker weet.
29; Vergunningen.
‘Een vergunning is op grond van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een begunstigende beschikking die nader omschreven activiteiten of handelingen toestaat, die zonder deze beschikking niet zijn toegestaan.’ (Rijksoverheid.)
Juist ja. Zo staat het in de wet. Wat betekent dit? Een vergunning is iets wat je mag, omdat je toestemming hebt. Een voorbeeld: terrasvergunning. Horeca-vergunning, vestigingsvergunning. Zo’n vergunning moet je aanvragen, bijvoorbeeld bij de Gemeente waar je woont.
30; Verplichtingen.
Als ondernemer heb je administratieve verplichtingen. Je moet een administratie bijhouden die aan regels voldoet. Je kunt niet zomaar alle bonnetjes in een doos bewaren, maar de administratie moet toegankelijk zijn als de Belastingdienst komt controleren.
Oefening 4: Vul het ontbrekende woord in op de plaats van de stippeltjes.
- 1; Een ondernemer heeft de … om een administratie bij te houden.
- 2; Als je alcohol wilt schenken heb je een … nodig.
- 3; Ik ben met van alles tegelijk bezig. Ik ben helemaal de … kwijt!
- 4; Deze risico’s had ik helemaal niet voorzien. Had ik nu maar een … gedaan!
- 5; Heb jij een …? Of moet je na deze brand alles zelf betalen?
Wil je de antwoorden weten? Stuur dan een mailtje.
31; Boekhouder en accountant.
Heb je een bedrijf? Dan doe je de administratie vaak niet zelf. Een boekhouder kan helpen. Een boekhouder houdt inkomsten en uitgaven voor je bij.
Wat is dan het verschil met een accountant? Eem accountant richt de boekhouding in en controleert achteraf of alles klopt.
32;Toekomstperspectief.
Toekomst = wat nog gaat komen. Perspectief = mogelijkheden, hoe je het voor je ziet.
Verleden – heden – toekomst. Wat zijn de mogelijkheden voor de toekomst voor jouw bedrijf? Verwacht je groei of denk je dat je iets moet wijzigen, een ander product moet gaan maken of een andere dienst aanbieden. Veel ondernemers evalueren één keer per jaar en kijken dan ook naar het toekomstperspectief.
33; Pensioen.
Je pensioen is geld wat je spaart voor later, het is een inkomensverzekering. Als je een tijdje hebt gewerkt en je wordt 67 of 70, dan ga je met pensioen. Dan krijg je wel geld, maar je hoeft er niet voor te werken. Toen je werkte heb je dat opzij gezet, gespaard.
Voor veel werknemers is dit geregeld. Zij sparen automatisch voor hun pensioen via hun werkgever. Ondernemers moeten zelf voor hun pensioen sparen. Zij moeten dus zelf geld opzij zetten.
34; Broodfonds
Je hebt een bedrijf, het loopt lekker maar ineens wordt je ziek. Of je breekt een been. Daarvoor kun je lid worden van een broodfonds.
Je legt samen met een groep ondernemers elke maand geld in, bijvoorbeeld 10 of 50 euro. Als één van de deelnemers van het fonds ziek wordt, kan hij of zij een aantal maanden een bedrag krijgen uit het broodfonds. Dan is het niet meteen zo’n groot probleem als je ziek wordt.
35; Marketingplan.
Marketing = alles wat je doet om jouw product of dienst meer te verkopen.
In een marketingplan schrijf je op, wat je strategie is, hoe ga je die producten verkopen? Wat heb je nodig? Met wie ga je samenwerken? Wat is het budget en hoe zet je dat in? Ga je op social media een advertentie zetten of ga je op het station proefsamples uitdelen?
36; SWOT-analyse.
Een SWOT-analyse = sterkte-zwakteanalyse. (SWOT = strenghts, weaknesses, opportunities, threads; sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen.)
Analyse = onderzoek en evaluatie.
Waar liggen de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen?
Hier vind je meer informatie over de SWOT-analyse: Een SWOT-analyse maken in 5 stappen
Wil je hier hulp bij? Stuur dan een mailtje naar info@nanzzcreatief.nl
37; Bedenktijd.
Je klanten hebben wettelijk recht op bedenktijd. Dat moet je uitleggen voordat ze iets bestellen. Dat is een verplichting. Maar wat is dat, bedenktijd?
Bedenken = je hebt iets gekocht, maar na een dag denk je, ik wil het toch niet kopen. Dan bedenk je je. Ik bedenk me, ik wil toch geen nieuwe pannenset. Als je iets online koopt is de bedenktijd weer anders, dan als je iets in een winkel koopt.
38; Betrouwbare partij.
Sonia wil een webshop beginnen. Ze verkoopt sieraden in haar winkel, maar ze wil die nu ook online verkopen. Ze wil een betrouwbare partij vinden om mee samen te werken. Wat is een betrouwbare partij?
Haar nichtje maakt hele mooie sieraden en zij is altijd op tijd klaar met haar bestellingen. Haar buurvrouw maakt ook mooie sieraden, maar je weet nooit wanneer ze klaar zijn. Een online aanbieder reageert niet op haar mailtjes. Ze heeft een bestelling geplaatst, maar die komt niet op de afgesproken tijd binnen.
Betrouwbaar = je kunt erop vertrouwen. De persoon of winkel houdt zich aan de afspraken. Partij = iemand waarmee je afspraken maakt. Het kan dus haar nichtje zijn, de buurvrouw maar ook een andere winkel of een fabriek.
39; Franchise.
Een franchise is is een samenwerking tussen twee ondernemers: de franchisegever en de franchisenemer. De franchisegever heeft succes met een product of een soort winkel. De franchisenemers hebben de mogelijkheid om die winkel in een bepaald gebied te exploiteren. Een voorbeeld: een ondernemer begint een Blokker of een HEMA of een Starbucks of een Vitaminestore in een nieuwe plaats. Dat zijn allemaal winkels, die hetzelfde soort producten verkopen.
Oefening: Lees de drie zinnen. Waar of niet waar?
- 1; Een franchisenemer moet alles zelf bedenken. Waar/ niet waar.
- 2; Die bestelling is niet op tijd. Zij is geen betrouwbare partij. Waar / niet waar.
- 3; Een SWOT-analyse is een onderdeel van de voorbereiding. Waar / niet waar.
- 4; Ik wil niet mijn hele leven willen werken. Daarom spaar ik zelf voor mijn pensioen, want ondernemers krijgen geen pensioen van hun werkgever. Waar / niet waar.
- 5; Mijn marketingplan is een onderdeel van mijn budget. Waar / niet waar.
Wil je het antwoordblad? Stuur me een mailtje, dan weet je ook meteen waar bij de uitspraak de klemtoon ligt bij deze woorden.
40; Overmacht.
Sonia heeft een bestelling geplaatst in China. Maar het schip met de container met haar producten komt vast te liggen in het Suez-kanaal. Daardoor komen haar producten met drie weken vertraging aan. Dat is overmacht. De Chinese producent kon hier echt niets aan doen en zij kon het ook niet verwachten.
Over + macht = boven je macht, je kunt het niet voorkomen en je kunt er niets aan doen en je had het ook niet kunnen verwachten.
Dat was het voor vandaag. Veel plezier met deze 20 woorden en om 16.00 uur lees ik weer de uitspraak voor en geef ik de antwoorden op de oefenvragen.
Heb je opmerkingen? Te makkelijk? Te moeilijk? Stuur me een mailtje: info@nanzzcreatief.nl.
Succes en fijne dag!