De 100 woorden, die je nodig hebt om jouw bedrijf succesvol te starten.

Deze 100 woorden kom je zeker tegen, als je start met jouw bedrijf. Het is belangrijk, dat je ze kent en heel goed begrijpt wat ermee bedoeld wordt. Omdat je deze woorden leert is het makkelijker om jouw bedrijf succesvol te starten.

 

100 woorden succesvol bedrijf

 

Wat goed, dat je meedoet met deze training. Je neemt jouw bedrijf serieus.

Heb je vragen? Stel je vragen via de mail: info@nanzzcreatief.nl.

 

Even voorstellen:

Voordat we gaan beginnen stel ik me even voor. Ik ben Nanzz van Vliet, getrouwd met Edward en geboren in Rotterdam. Mijn bedrijf heet Nanzz Creatief Ik maak oefeningen om Nederlands te leren voor ondernemers.

 

Nanzz Creatief Trainer

Nanzz van Vliet Trainer

ZO! WE GAAN BEGINNEN!

1; Een bedrijf oprichten.

Een bedrijf starten = beginnen met een bedrijf = een bedrijf oprichten.

Zodra je begint met nadenken over een eigen bedrijf kun je al zeggen, dat je met een bedrijf begint.

Maak je vooraf al kosten, dan moet je dus de bonnetjes bewaren. Dan kan je de kosten later van je winst aftrekken. Je bent al begonnen, ook al heb je geen bedrijf.

2; Bedrijf en onderneming.

Een bedrijf = een onderneming. Voorbeelden: een restaurant, een kapperszaak, een webshop, een winkel, een vertaalbureau, een coachpraktijk. Nanzz Creatief is een bedrijf. Wat je doet = ondernemen. Ik onderneem in Nederland. Je zegt niet: ik bedrijf in Nederland. Ondernemen = werken als ondernemer.

3; Eenmanszaak.

Een eenmanszaak = een bedrijf, waar één persoon eigenaar is. Een persoon = een mens. Dat hoeft geen man te zijn, een vrouw mag natuurlijk ook. Een eigenaar is iemand, die iets heeft. In dit geval heeft de eigenaar een bedrijf. Eenmanszaak lijkt op ZZP (zelfstandige zonder personeel). Grappig: ook een zzp-er kan personeel in dienst hebben. Voorbeelden: tekstschrijver, coach, nagelstyliste, marktkoopman.

4; Bedrijfsplan = ondernemingsplan.

In een plan schrijf je op, wat je gaat doen. Bijvoorbeeld: ik ga appels verkopen op de markt. Ik koop ze bij de boer en ik verkoop ze op zaterdag op de markt in Amersfoort. In een ondernemingsplan schrijf je nog meer dingen op. Wie je bent, wat je gaat doen en hoe dat gaat met geld.

5; Financieringsplan

Moet je geld lenen? Dan schrijf je ook nog een financieringsplan. In een financieringsplan schrijf je op wat je al hebt. Heb je al een computer? Dan schrijf je dat op. Daarna schrijf je op hoeveel geld je nodig hebt . Tot slot schrijf je op hoe je dat terug gaat verdienen. Een financieringsplan geef je aan de bank of aan iemand, die je geld leent om met je bedrijf te starten.

Oefening 1: Kies welk antwoord goed is. Meerdere antwoorden zijn mogelijk.

In welk plan schrijf je op, wat je gaat doen?

  • a: bedrijfsplan
  • b: financieringsplan
  • c: ondernemingsplan.

Wat is het verschil tussen een eenmanszaak en een bedrijf?

  • a: Er is geen verschil, een eenmanszaak is altijd een bedrijf.
  • b: Een bedrijf is een eenmanszaak, maar niet elke eenmanszaak is een bedrijf.
  • c: Een eenmanszaak is een bedrijf, maar niet elk bedrijf is een eenmanszaak.

Wil je de antwoorden weten? Luister om 16.00 uur naar Facebook live in deze groep: Een bedrijf starten in Nederland.

GOED BEZIG!

6; Bedrijfsonderdelen

Onderdelen = delen van iets, delen die erbij horen. Dus onderdelen van een bedrijf zijn bijvoorbeeld: de administratie, inkoop en verkoop, de directie, de winkel, de online webshop. Dit kun je ook zeggen van een fiets: fietsonderdelen zijn de wielen, het stuur, de rem.

7; Kamer van Koophandel.

Bij de Kamer van Koophandel schrijf je jouw bedrijf in. Jouw bedrijf wordt geregistreerd, ze schrijven op dat jouw bedrijf bestaat.

Op de site hebben ze allemaal informatie voor startende ondernemers. Als je de 100 woorden hebt geleerd, kun je die informatie veel makkelijker begrijpen. Dus we gaan door.

8; Belastingdienst.

De Belastingdienst vraag belasting over geld, wat je verdient. Het is een onderdeel van de Rijksoverheid. Voor ondernemers gelden meer soorten belasting, inkomstenbelasting en BTW. Wil je daar meer over weten? Stel je vraag op de mail, dan krijg je antwoord: info@nanzzcreatief.nl.

9; Inschrijven, wijzigen en uitschrijven.

Jouw bedrijf bestaat, als het is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Maar wat is dat eigenlijk, inschrijven? Het betekent: jouw gegevens en die van jouw bedrijf op een formulier zetten. Zo kan iedereen zien, dat jouw bedrijf van jou is. Hier kun je je bedrijf inschrijven. Hier kun je ook de naam veranderen. Wijzigen = veranderen. Mijn bedrijf is al een keer van naam veranderd. Van Muziek Praktijk Vathorst (ik gaf muziekles) naar Nanzz Creatief (ik coach ondernemers op een creatieve manier). Als je stopt met je bedrijf moet je niet vergeten om je bedrijf uit te schrijven.

10; Urencriterium en aftrekposten

De belastingdienst heeft regels gemaakt voor ondernemers. Een ondernemer, die niet genoeg tijd werkt in zijn of haar bedrijf heeft wel een bedrijf. Je kunt je bedrijf wel inschrijven bij de Kamer van Koophandel. Maar voor de belastingdienst is dat geen bedrijf. Het urencriterium is zo’n regel. Criterium is iets waaraan je moet voldoen, wat waar moet zijn. Heb je meer dan 1250 uur aan je bedrijf gewerkt? Dan is het waar, dan heb je aan het urencriterium voldaan.

Als je een bedrijf hebt voor de belastingdienst, dan gelden er ook aftrekposten. En dat is fijn. Een aftrekpost = Je mag geld aftrekken van de winst. En je hoeft daar geen belasting over te betalen. Dat scheelt veel geld! Je moet dan dus wel aan het urencriterium voldoen. Hier vind je meer informatie. Kom je er niet uit, stuur me dan een mailtje: info@nanzzcreatief.nl of vraag het aan je boekhouder.

Oefening 2: Vul het ontbrekende woord in op de plaats van de stippeltjes.

  • Ik schrijf mijn bedrijf in bij de …
  • Ik betaal belasting als ik voldoe aan het …
  • Ik heb dit jaar 125 uur gewerkt, dus ik ben … een ondernemer voor de Belastingdienst.
  • De Belastingdienst is een onderdeel van de …
  • Als ik stop met mijn bedrijf, dan moet ik mijn bedrijf … bij de …

Wil je de antwoorden weten? Stuur dan een mailtje.

11; Branche.

Branche = bedrijfstak. Een branche is een indeling in allerlei dezelfde bedrijven. Voorbeeld: modebranche, allemaal modebedrijven. Horecabranche = alle hotels, restaurants en café’s. In welke branche zit jouw bedrijf? De branchevereniging zorgt vaak dat ondernemen makkelijker wordt. Er zijn ook mensen, die voor de branchevereniging met de regering spreken. Bijvoorbeeld om te vragen om belastingverlaging of subsidies.

12; Rechtsvorm.

Een rechtsvorm = hoe een bedrijf georganiseerd is. Is het een eenmanszaak (zzp-er, freelancer), een BV, een NV of een maatschap. Twijfel je, kijk dan hier wat voor jouw bedrijf geschikt is.

13; Administratie.

Alles wat bijgehouden moet worden. 2 voorbeelden:

Financiële administratie: geld wat binnen komt, geld wat eruit gaat. Eigen vermogen. Investeringen. Alles houd je bij in jouw administratie. Vind je het moeilijk? Besteed het dan uit aan een boekhouder. De Belastingdienst stelt regels voor de administratie van een bedrijf. Zo is het belangrijk om bonnen te hebben of aankoopbewijzen van grote bedragen. Een boekhouder helpt met de administratie.

Medische administratie: werk je met medicijnen? Dan houd je daar ook van bij hoe laat je bijvoorbeeld iemand een pil hebt gegeven.

14; Aangifte doen

Je hebt een bedrijf, het loopt lekker en nu moet je aangifte doen. Je spreekt met de Belastingdienst af, wanneer je dat doet. Maar wat is dat, aangifte? Het komt van aangeven. Je geeft je administratie aan de Belastingdienst. Bijvoorbeeld: BTW-aangifte. Je geeft door hoeveel BTW je hebt berekend en hoeveel je hebt betaald. Daarna betaal je aan de Belastingdienst een bedrag, of je krijgt een bedrag terug.

15; Ervaring en opleiding.

Ervaring = wat je al gedaan hebt. Heb je voor de klas gestaan als juf? Dan heb je ervaring in lesgeven. Opleiding = school, onderwijs. Welke opleiding heb jij gedaan? Welke werkervaring heb jij al? In je ondernemingsplan schrijf je dit op, zodat duidelijk is, dat je als ondernemer opdrachten kunt gaan doen.

16; Beschermd beroep.

Sommige beroepen zijn beschermd. Een arts of een verpleegkundige moet kunnen aantonen, dat zij de juiste opleiding en ervaring heeft. Je mag dus niet zomaar een bedrijf beginnen als chirurg.

17; Ondernemersvaardigheden.

Vaardigheden = wat je kunt. Wat je moet kunnen als ondernemer = ondernemersvaardigheden. Je schrijft deze bijvoorbeeld op in je ondernemingsplan. Wat kun je goed, waar kun je beter iemand voor vragen? Ben je goed in social media? Kun je presenteren?  Kun je goed een plan uitwerken? Dat zijn allemaal ondernemersvaardigheden.

18; Klant of opdrachtgever.

De klant koopt een product of een dienst bij jou. Ben je kapper? Dan koopt de klant een modieus kapsel. Ben je bakker? Dan koopt de klant een lekker broodje. Ben je coach? Dan koopt de klant een traject van 7 keer om zich gelukkig te voelen.

Een opdrachtgever geeft een opdracht aan jou of aan jouw bedrijf. Ik kreeg een opdracht om trainingen te geven aan een groep medewerkers. De opdrachtgever deed zelf niet mee, maar betaalde mij om de training aan de medewerkers te geven.

19; Consument en producent.

Een consument koopt iets, bijvoorbeeld tomaten, een koffie-to-go, een training of een opleiding.

Een producent produceert iets, een brood, een auto of speelgoed.

Meestal verkoopt de producent het product aan de winkel. In de winkel koopt de consument het dan. Soms is de producent ook degene, die de winkel heeft.

Oefening: Lees de drie zinnen.

  • De bakker bakt brood en verkoopt het in de winkel. De klant koopt brood in de winkel.
  • De auto wordt gemaakt in de fabriek. De autodealer verkoopt de auto.
  • Het speelgoed wordt gemaakt door een zzp-er. In de speelgoedwinkel verkopen ze haar speelgoed aan de klanten.

Vul deze woorden in op de puntjes: producent, consument, winkel, autodealer.

  • De bakker verkoopt brood in de …
  • Ik koop het brood, ik ben een …
  • De auto wordt gemaakt in de fabriek. Hij gaat daarna naar de …
  • Het speelgoed wordt gemaakt door de …

20; Marktonderzoek.

Je hebt een goed idee en je wilt met je bedrijf starten. Wacht nog even. Doe eerst marktonderzoek. Wat is dat?

Markt  = alle producenten die hetzelfde verkopen.

Bijvoorbeeld: je wilt speelgoed verkopen, een bal. Maar de speelgoedwinkel verkoopt al 20 soorten ballen. Doe dan marktonderzoek. Willen klanten jouw bal wel kopen? Wat vinden ze er leuk aan? Onderzoeken = testen, uitproberen. Willen de kinderen jouw bal, omdat hij zo lekker stuitert? Dan kun je beginnen met je bedrijf.

Dit was het voor vandaag. Wil je de antwoorden weten? Kijk om 16.00 uur live in de groep of stuur een mailtje naar mij. Dan krijg je het antwoordblad.

Fijne dag! Nanzz

Pin It on Pinterest

Share This